ABRvS 17 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4431 (Betoncentrale Boxmeer): vervallen milieuvergunning impliceert niet het vervallen van de milieutoestemming (referentiekader natuurvergunning)

Op 17 september jl. heeft de Afdeling uitspraak gedaan in het kader van het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant over de rechtmatigheid van een natuurvergunning voor een betoncentrale.[1] Het is een opmerkelijke uitspraak, waaruit volgt dat het vervallen van een milieuvergunning niet ook altijd betekent dat de met die vergunning verleende milieutoestemming vervalt. Dat gegeven vormt de aanleiding voor deze blog.

In 1992 hebben GS van Noord-Brabant een Hinderwetvergunning verleend voor het in werking hebben van een betoncentrale in Boxmeer. De eigenaar van de centrale heeft een natuurvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de betoncentrale. GS hebben de natuurvergunning verleend. De effecten van de wijziging op Natura 2000-gebieden zijn door GS vergeleken met de Hinderwetvergunning. Die vergunning vormde de referentiesituatie.

De Hinderwetvergunning is met de inwerkingtreding van de Wet milieubeheer gelijkgesteld met een omgevingsvergunning milieu (hierna: ‘milieuvergunning’[2]). Op 1 januari 2013 trad een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (‘Bor’) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (‘Activiteitenbesluit’) in werking.[3] Die wijziging hield in dat voor een betoncentrale niet langer een milieuvergunning nodig was. Deze inrichtingen werden vanaf die datum onder het Activiteitenbesluit gebracht. In het Bor werd voor betoncentrales voorzien in een zogeheten obm-vergunningplicht.[4]

De Afdeling overweegt dat de milieuvergunning door de wijziging in de regelgeving per 1 januari 2013 is vervallen èn dat bij die wijziging – anders dan in veel andere vergelijkbare situaties – niet is bepaald dat de vervallen milieuvergunning wordt gelijkgesteld met een obm-vergunning.

De Afdeling ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de milieuvergunning in het kader van de natuurvergunningverlening wel als referentiesituatie mocht worden gebruikt. Een ontkennend antwoord ligt in de rede omdat het vaste jurisprudentie is dat een referentiesituatie niet kan worden ontleend aan een milieutoestemming die is vervallen of geëxpireerd.[5] Echter, zo leert de uitspraak ons, kan er soms een verschil bestaan tussen het vervallen van een milieuvergunning en het vervallen van de toestemming die met die milieuvergunning is verleend.

De Afdeling oordeelt dat een logische en redelijke uitleg van de wijziging van de regelgeving[6], met zich brengt dat voor exploitanten van betoncentrales die voor 1 januari 2013 een onherroepelijke en in werking getreden milieuvergunning hadden, eerst obm-vergunningplichtig worden als zo’n centrale veranderingen ondergaat ten opzichte van de milieuvergunde situatie.[7] Zolang een obm-vergunning niet nodig is, is de uit de milieuvergunning voortvloeiende toestemming voor de betoncentrale niet vervallen. Dat die vergunning zelf wel is vervallen, doet daar volgens de Afdeling niet aan af.

In het licht van de Rendac-uitspraak betekent dit dat de exploitant van de betoncentrale ten tijde van de natuurvergunningverlening beschikte over een milieutoestemming die is verleend voor de referentiedatum en die sindsdien is gecontinueerd.[8] Dat betekent echter niet zonder meer dat deze toestemming in zijn volle omvang in de referentiesituatie mocht worden betrokken. Onder verwijzing naar de Rendac-uitspraak oordeelt de Afdeling dat de milieutoestemming in de referentiesituatie mag worden betrokken voor zover het gaat om feitelijk gerealiseerde onderdelen en, voor zover deze structureel niet meer in gebruik zijn, zonder natuurtoestemming opnieuw in gebruik kunnen worden genomen.[9]

[1] Rb. Oost-Brabant 11 mei 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:2152.

[2] Het gaat om de vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo (in de praktijk ook vaak aangeduid als de ‘e-vergunning’).

[3] Stb. 2012, 558.

[4] Het ging meer precies om betoncentrales die zijn aangewezen als grote lawaaimakers (art. 2.2a lid 3, onder b, Bor) en om overige betoncentrales (art. 2.2a lid 5, onder b, Bor). Obm staat voor omgevingsvergunning beperkte milieutoets.

[5] Zoals de Afdeling, onder verwijzing naar de Rendac-uitspraak (ABRvS 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4923) uiteenzet in r.o. 4.2.

[6] Meer in het bijzonder van art. 2.2a lid 5, onder b, Bor.

[7] Zie m.n. r.o. 5.8 en r.o. 5.9. De Afdeling is van oordeel dat de obm-vergunningplicht niet ook ontstaat als de betoncentrale weer conform de milieutoestemming in gebruik wordt genomen nadat die feitelijk stil heeft gelegen (zie r.o. 2.10).

[8] R.o. 5.11.

[9] Zie r.o. 6.1. Als peilmoment bij intern salderen met een eigen milieutoestemming geldt de aanvraag voor een natuurvergunning of een ander objectief bepaalbaar moment.