Annotatie ABRvS 5 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:428, TvAR 2024/8214

Essentie

Mestvergister. Strijd met het bestemmingsplan. Exploitant is een zelfstandige onderneming.

Samenvatting

Zelfstandige exploitant van mestvergistingsinstallatie die deze exploiteert op gronden van agrarisch bedrijf waarvan de mest afkomstig is maakt geen deel uit van het agrarisch bedrijf. Strijd met het bestemmingsplan.

Uitspraak

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 5 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:428, last onder dwangsom exploitatie van een mestvergistingsinstallatie, gemeente Coevorden

Annotatie D. Korsse

De Afdeling oordeelt in deze uitspraak dat de exploitatie van een mestvergister in strijd is met het bestemmingsplan, omdat die exploitatie plaatsvindt door een zelfstandig bedrijf en (daarom) geen deel uitmaakt van het agrarische bedrijf waarvan de mest afkomstig is. Volgens de Afdeling staat het bestemmingsplan dit gebruik niet toe, omdat in de planregels (kort gezegd) is voorgeschreven dat in een mestvergister op deze locatie alleen eigen mest mag worden verwerkt.

De uitspraak gaat over het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden om handhavend op te treden tegen de exploitatie van een mestvergister. De mestvergister bevindt zich op een perceel dat toebehoort aan een agrarisch bedrijf dat ook de mest aanlevert die in de installatie wordt vergist. Het perceel heeft een agrarische bestemming met een bouwvlak, waarbinnen een mestvergister mag staan. Daaraan is in de planregels echter wel de voorwaarde verbonden dat de vergister alleen ‘eigen’ mest mag verwerken. En daar gaat het mis. Hoewel de vergister uitsluitend de mest verwerkt van het agrarische bedrijf dat eigenaar is van het betrokken perceel, bevindt de vergister zich op vijf kilometer afstand van de bedrijfslocatie waar die mest vrijkomt en is de exploitatie van de vergister in handen van een zelfstandig bedrijf, genaamd DDE. Voor de vergister is een opstalrecht gevestigd en het agrarische bedrijf en DDE hebben een exploitatieovereenkomst gesloten.

Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat DDE geen eigen mest verwerkt en dus in strijd handelt met het bestemmingsplan. De Afdeling volgt dit standpunt en oordeelt dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd. Volgens de Afdeling is daarbij doorslaggevend dat DDE op zichzelf beschouwd geen agrarisch bedrijf is, maar een zelfstandige onderneming die ook als zodanig deelneemt aan het rechtsverkeer. Dat DDE exclusief mest vergist voor de eigenaar van het perceel èn met dat agrarische bedrijf een exploitatieovereenkomst heeft gesloten waarin staat dat beide samen een agrarisch bedrijf willen exploiteren als bedoeld in de planregels, is volgens de Afdeling niet relevant. Dat het overige gebruik van het perceel is verweven met de bedrijfsactiviteiten op vijf kilometer afstand, is dat kennelijk evenmin. Anders dan de rechtbank in eerste aanleg gaat de Afdeling in hoger beroep niet in op de omstandigheden dat de gronden waarop de vergister staat eigendom zijn van het betrokken agrarisch bedrijf, dat het personeel en materieel van dat bedrijf op beide locaties worden ingezet, dat alle gronden worden gebruikt voor het bedrijf en dat de opslag van landbouwproducten mede plaatsvindt in sleufsilo’s op het bouwvlak waarop de vergister staat. Opvallend is ook dat de Afdeling juist niet ingaat op de omstandigheid dat de vergister op enige afstand ligt van de agrarische bedrijfsactiviteiten en dus niet op dezelfde locatie staat als waar de mest vrijkomt. Dat doet volgens de Afdeling niet ter zake voor de vraag of DDE in strijd handelt met de planregels.

Het oordeel van de Afdeling past in de vaste jurisprudentie dat de regels van een bestemmingsplan omwille van de rechtszekerheid letterlijk moeten worden uitgelegd.21 Dat alleen de vergisting van ‘eigen’ mest is toegestaan, heeft dan een civielrechtelijke connotatie. DDE is een aparte rechtspersoon die zelf geen mest produceert, zodat voor de exploitatie van de vergister per definitie mest van een andere partij moet worden afgenomen. Toch is het oordeel naar mijn mening voor discussie vatbaar, omdat een bestemmingsplan is gericht op de ruimtelijke effecten van het gebruik. En voor de ruimtelijke effecten is niet relevant wie de mestvergister exploiteert, maar uitsluitend hoe dat gebeurt. Anders gezegd, als de exploitatie in het voorliggende geval civielrechtelijk ‘juist’ zou worden ingeregeld, dan zou de buurt daar geen verschil van merken.

In het slot van de uitspraak blijkt dat DDE sinds 2019 niets meer met de exploitatie van de mestvergister van doen heeft, maar het wordt niet duidelijk of het agrarische bedrijf de exploitatie zelf heeft voortgezet. Dat is natuurlijk heel goed mogelijk. Dan is de vraag wat nu precies is bereikt met deze handhavingsprocedure.

 

21Zie voor een willekeurig voorbeeld ABRvS 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4276, r.o. 4.1.